In de vakantie gaan wij eten bij een groep vrienden, zoals wij dat vaker doen. Het begon ooit als studievrienden die voor elkaar gingen koken, maar het zijn vier stelletjes met kinderen geworden. De nachtelijke filosofische gesprekken hebben plaatsgemaakt voor gesprekken over luiers, kinderopvang en het uitwisselen van basisschool ervaringen. Ook wordt er flink minder gerookt tegenwoordig, maar de sfeer is gebleven.
Tijdens het toetje moet Harrie naar de wc en komt er niet meer af. Hij blijkt boos om vage redenen, maar het lukt me om hem te overreden om de deur open te maken.
De vrede is getekend, de problemen zijn weg.
Vrolijk groet Harrie de anderen en stapt in de auto. Omdat hij snel last heeft van wagenziekte zit hij eigenlijk altijd voorin. Ik pak een laatste tas uit de kamer en neem afscheid van alle aanwezigen.
Opgelucht stap ik in de auto. De problemen zijn voorbij en met vier vrolijke mensen gaan we naar huis na een leuk middagje bijkletsen en eten. Mooi dat we steeds meer grip krijgen op Harrie en hem steeds beter leren te lezen. Dat is weleens anders geweest.
‘Nou, dat was gezellig. Niet waar?’
Ik stel de vraag terwijl terwijl ik de auto start. Het volgende moment ben ik perplex. Ik geloof mijn ogen en oren niet. Als door en adder gebeten begint Harrie te schelden en te schoppen. Ik probeer hem te kalmeren, op dezelfde wijze die vijfenveertig minuten daarvoor zo succesvol was.
Het effect is nu honderdtachtig graden anders.
Harrie wordt agressiever dan ooit tevoren en lijkt niet te bedaren. Hij schopt en schopt tegen de voorruit en deze begint te kraken en te barsten.Totaal verbouwereerd zit ik passief toe te kijken. Als Harrie enigszins is gekalmeerd start ik de auto en rijd naar huis. De terugreis verloopt verder zonder incidenten. Ook de dagen erna is het pais en vrede in huis. De agressie is er uit, de vulkaan is weer even leeg.